Cookies

Deze website maakt gebruik van cookies voor het optimaliseren van de gebruikservaring.

  • functionele cookies

    Functionele cookies zijn noodzakelijk om de goede werking van deze website te garanderen. 

  • analytische cookies

    Cookies van Google Analytics en Hotjar worden door deze website gebruikt voor het anoniem analyseren van het gebruik van de website. 

  • tracking

    Deze website maakt optioneel gebruik van de zogenaamde Facebookpixel (tracking cookie) om advertenties te plaatsen die voor jou interessant kunnen zijn. Meer informatie over de privacy-aspecten hiervan is te vinden op Facebook

Ga naar content
Gezondheidszorg

Geboortecultuur: van bakerpraatjes tot thuisbevalling

Vroeger was een bevalling niet zonder risico’s. Eeuwenlang was het sterftecijfer bij moeder en kind erg hoog. De verloskundige, vroeger ‘vroedvrouw’ genoemd, had al vroeg in de geschiedenis een belangrijke rol bij de bevalling. Het beroep heeft zich met medische kennis steeds verder verrijkt. Lange tijd stond de verloskundige onder aansturing van een arts. Maar in de tweede helft van de 20e eeuw is het een zelfstandig beroep geworden. Uiteindelijk werd de rol van de verloskundige vastgelegd in de wet.

Babypop met echte botten
In 1865 regelde de wet van Thorbecke dat een bevalling alleen begeleid mocht worden door mensen die daarvoor geschoold zijn. Maar ook voor die tijd bestond er een opleiding tot verloskundige. Studenten leerden in de 18e eeuw over de anatomie van de vrouw en kind door middel van een oefenpop. De pop was zo gemaakt dat de uitdrijving van het kind met de hand geoefend kon worden.

Om dit zo echt mogelijk te laten lijken is de pop gemaakt van zeemleer en menselijke botten. Zowel in de romp van de moeder als in de babypop zitten echte botten verwerkt. Het gebruik van menselijke resten was in die tijd normaal en had als doel het lichaam zo goed mogelijk te benaderen. Men denkt dat de Leidse arts Gottlieb Salomon (1774 - 1865) de maker is van de verlospop met baby. Maar dit is niet bewezen.

Baker was steun en toeverlaat
Wie in de tweede helft van de 19e eeuw thuis beviel, kreeg meestal hulp van bakers en vroedvrouwen. Bakers bleven een paar weken in een gezin en zorgden na de bevalling voor moeder en kind. Het waren oudere, ervaren vrouwen die zelf kinderen hadden grootgebracht en andere moeders hadden bijgestaan. Vooral voor onervaren kraamvrouwen was de baker een steun en toeverlaat. Over bakers deden wisselende verhalen de ronde. Ze zouden vaak lui, dronken en onoplettend zijn. Dergelijke bakers bestonden inderdaad, maar er waren ook toegewijde en bekwame krachten.

Was uw handen!
De sterfte onder pasgeborenen was rond 1900 zo groot, dat er een campagne kwam om gezinnen bewust te maken van hygiëne. In die tijd stierf 1 op de 7 kinderen voor hun eerste verjaardag. Men werd zich in die tijd bewust van het gevaar van bacteriën. Moeders en bakers werden geadviseerd hun handen te wassen. Omdat veel mensen niet konden lezen moest er middels plaatjes en praatjes voorlichting gegeven worden. Toch drong hygiëne niet voldoende door tot moeders en bakers. Goed opgeleide hulp bij de thuisbevalling was nodig.

Sla informatie over
i

Bekende bakerpraatjes

  • Als je in de eerste drie maanden van de zwangerschap misselijk bent, dan wordt het een meisje.
  • Als je veel aan je buik krabt, dan krijgt je baby veel haar
  • Als een zwangere vrouw schrikt, dan krijgt ze een schrikachtig kind
  • Als je veel azijn drinkt, dan verloopt de bevalling makkelijker
  • Als vreemde katten op je schoot gaan zitten, dan ben je zwanger

Thuisbevalling is erfgoed
Door goed opgeleide verloskundigen konden vrouwen veilig thuis blijven bevallen. Begin twintigste eeuw kwam er een opleiding voor kraamverzorging. Dit heeft geleid tot wat het vak kraamzorg nu is. De combinatie van verloskunde met kraamzorg aan huis is uniek voor Nederland. Door een goede samenwerking is de thuisbevalling nog veel in gebruik. De bevallingscultuur heeft zelfs een aanmerking gekregen als immaterieel erfgoed.

Donaties voor pasgeboren drieling
Op zondag 12 april 1931 schonk Maria Oppermann in de Vrouwenvroedschool in Heerlen het leven aan een drieling, genaamd Maria, Regina en Wilhelmina. Met deze drie meiden erbij telde het gezin maar liefst 13 kinderen. De vreugde van de geboorte ging samen met geldzorgen over het onderhouden van grote gezin. De directeur van de Vroedvrouwenschool, dr. Clemens Meuleman, plaatste enkele dagen later een oproep in verschillende dagbladen. Hij nodigde mensen uit om op 18 april de meisjes te komen bewonderen in de kliniek. Grote giften waren hierbij welkom. Veel inwoners van Heerlen bezochten met nieuwsgierigheid de kliniek op Hooghees. Het verhaal gaat dat de zusjes heel stil in één bedje lagen. Uiteindelijk werd maar liefst een bedrag van 600 gulden gedoneerd. Ondanks het grote bedrag voor die tijd was het onvoldoende voor het gezin om rond te komen. Een tweede actie volgde en was gericht op mensen met vermogen. Mooie giften kwamen van de bisschop van Roermond, maar ook van koningin Wilhelmina, koningin Moeder Emma en prinses Juliana.

Sla video over

De speciale band van het koningshuis met de vroedvrouwenschool

Eerste keizersnede in 1796
Bij de 42-jarige Haasje Been was het bij twee zwangerschappen al fout gegaan. Beide keren kwam het kindje dood ter wereld. Om zeker te zijn van een goede afloop, had zij bij de derde zwangerschap de hulp ingeroepen van de arts Coenraad Kerbert. Deze stond bekend als een zeer kundige vroedmeester. Maar Haasje had last van de Engelse ziekte (rachitis), was klein en had door invallende heupen een mismaakt bekken. Vooral dit laatste maakte een natuurlijke geboorte onmogelijk. 

Wrede operatie was enige optie
Dokter Kerbert was niet gerust op een goede afloop. De keizersnede stond aan het einde van de achttiende eeuw bekend als ‘doodsgevaarlijk’ en als de ‘ijselijkste, ruwste en wreedste van alle operaties’. 

Op woensdag 28 september 1796 begonnen bij Haasje Been de weeën. Kerbert bekende in zijn latere publicatie “huiverig” te zijn voor de bevalling “hoewel ik daar niets van liet blijken”. Zijn inwendig onderzoek deed het ergste vrezen voor een normale bevalling. Na een ruim veertien uur durende marteling liet Kerbert zijn collega Pieter van der Smissen halen voor advies. Samen kwamen ze tot de conclusie dat de keizersnede de enige methode was om het kind te redden. Maar toen ontpopte echtgenoot Jacob Dovis zich als de storende factor. Hij weigerde toestemming te geven voor zo’n riskante ingreep. Pas uren later, na een smeekbede van zijn vrouw, stemde hij toch toe. 

Operatie op een uitklaptafel
Haasje werd op een uitgeklapte tafel gelegd en Kerbert maakte een insnijding van 24 centimeter. Opmerkelijk is dat Haasje de ingreep onderging zonder verdoving. Haasje gaf geen krimp, maar overleefde de ingreep niet. Zij overleed twee dagen later, op 30 september. Met het meisje liep het wel goed af. Zij kreeg later vier zonen en twee dochters en overleed in 1866, bijna 70 jaar oud.